Presb. Luik, A. 1519-1530 (1519-1531) Den Bosch Meester Gerard Lou, die Lu, werd waarschijnlijk geboren te Hilvarenbeek. In 1510 werd Ghe[r]ardus Lou de Becka, clericus uit het bisdom Luik, ingeschreven aan de prestigieuze rechtenuniversiteit van Orléans. Hij was één van de drie studenten die als "arm" (pauper) werden gekwalificeerd op het totaal van de 306 Brabanders die zich tussen 1444 en 1546 te Orléans lieten inschrijven. Later werd hij priester en vertrok hij naar Den Bosch waar hij werd aangesteld als één van de twee kapelaans van het Groot Gasthuis. Op 19 oktober 1519 ging meester Gerard die Lu op het Bossche Stadhuis een overeenkomst aan met Jan van Berkel, meester van het Groot Gasthuis, waarbij hij voor de duur van zijn functioneren als kapelaan in het bezit werd gesteld van zijn oude woonkamer aan de St.Annaplaats en van een nieuwe kamer met tuin daarnaast. Hij zou deze kamers eventueel aan derden mogen verhuren. Ook meester Gerards notariële activiteiten staan geheel in het teken van het Groot Gasthuis. Zo beoorkondde hij op 15 november 1519 de overdracht van een geldsom door de uitvoerders van het testament van heer Geldolf van Zoemeren, kapelaan van het Groot Gasthuis, aan de meesteres en monialen van het Gasthuis, en op 28 januari 1521 was hij als notaris op het Bossche Stadhuis aanwezig bij de schenking van een erfpacht door Lambrecht Willems vanden Laerscot aan dezelfde instelling. Op 22 juni 1530 bezegelde hij het besloten testament van Thysken Jacops van Driell, echtgenote van Henrick Gieliss van Broeckhoven, welk testament hij eerder in aanwezigheid van haar en haar man had opgesteld. Thysken leed aan de pest en liet in haar testament tal van legaten na aan het Groot Gasthuis waar zij toen vermoedelijk verbleef. Nadat ze was overleden opende meester Gerard het testament op 29 augustus 1530 om er een grosse van te maken. 1) Deze grosse bestaat uit acht beschreven bladzijden en bevat ook een passage waarin de notaris het opstellen, sluiten en openen van het testament uitzonderlijk nauwkeurig beschrijft: "Dit tegenwoerdich testament ende wterste will hebbe ick gescreven ende gelesen inder tegenwoerdicheyt Henrixs van Broeckhoeven, die welcke dit aldus accoerdeerde, ende inder tegenwoerdicheyt der testatricen voirs., diedt oeck aldus accoerdeerde. Ende dair [nae] heb ick geroepen ofte doen roepen op datum voirs. die getuygen naebescreven inden welcker presentie heb ick gebraecht Thysken van Broeckhoeven, toenende huer het testament gescreven: 'Is dit u testament ende uwen wtersten will?', op het welcke [sy] antwoerde, seggende: 'Jaet, het is mijn testament.' Dair nae vraechden ick huer of ick dat wilde sluyten ende lesent voir die getuygen nae huerder aflyvicheyt, op het welcke sy antwoerde, seggende: 'Jae, dats myn begeeren.' Dair nae op den negen ende twentigsten dach augusti int selve jaer heb ick inden presentien vanden getuygen naebescreven dat selve testament alsoedt gesegelt was weder getoent den getuygen, hon vragende: 'Is dit nyet het selve testament dat ick toezegelde inder presentien van u, ten begheren der testatricen voirscreven?' Op het welck sy antwoirden: 'Jaet.' Ende alsoe heb ick [het] opgedaen ende hebt gelesen, luydende als boeven." Vermoedelijk probeerde meester Gerard door dit uitvoerige verslag iedere twijfel over het vrijwillige karakter van de legaten aan het Groot Gasthuis wegnemen. Vergelijkbare passages komen voor in testamenten opgesteld door twee andere kapelaans van het Gasthuis, heer Dirck Blerinct (nr.52) en heer Adam van Tefelen (nr.386). Ten slotte maakte meester Gerard als notaris nog een afschrift van het testament uit 1522 van Yken, dochter van de molenaar Jan Hollander, die eveneens een aantal goederen aan het Groot Gasthuis naliet. Het werd door meester Gerard samen met Michiel van Zoemeren, klerk van het Gasthuis, gecollationeerd op 8 juli 1531. 2)
|
Noten | |
1. | De Ridder-Symoens e.a., Les livres, 1.2.1 300-301 nr.516; De Ridder-Symoens, "Brabanders", 239, 250, 278, 323; Schutjes, Geschiedenis, IV 376; Bijlage II 253.1, 253.2, 253.3, 420.9; Vgl.: Reusens, Matricule, I 9 nr.5; Schillings, Matricule, III 717 nr.175; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 400. |
2. | Bijlage II 134.25, 253.3, vgl. 52.13, 386.3. |